Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
10 juni 2003

Andere Tijden: Nederland gaat kamperen

Andere Tijden Kamperen familie voor tent
Bekijk Video
30 min

Kamperen, een elitaire aangelegenheid
Kamperen, zomerse volkssport nummer één, is ooit begonnen als een behoorlijk elitaire aangelegenheid. De geschiedenis van het toeristisch kamperen begint eigenlijk bij de uitvinding van de fiets, vóór de auto het uitgelezen kampeervervoermiddel. Halverwege de negentiende eeuw kwamen in Engeland de eerste rijwielen op de markt: sierlijke ijzeren constructies met een groot wiel vóór en een kleintje achter. Een bagagerek was er niet, maar wie zijn koffer - al dan niet met bediende - vooruit stuurde, kon er aangename tochtjes mee maken van hotel naar hotel. Deze vorm van toerisme werd pas echt populair toen rond 1880 een fiets met gelijke wielen op de markt kwam. Die fietste niet alleen beter, maar je kon er ook bagage op meenemen. Door het opkomende toerisme raakten de Engelse hotels in de zomer zo vol, dat sommige hoteleigenaars naast het gebouw een grote tent opzetten (meestal geleend van het leger of de padvinderij). De stap naar het meenemen van een eigen tentje was toen snel gezet.

De Engelse kleermaker T.H. Holding zag het gat in de markt en ontwierp eind negentiende eeuw de eerste lichtgewicht tentjes. Vergeleken bij nu waren ze niet echt licht, maar je kon ze in ieder geval achter op de fiets meenemen. In 1906 richtte Holding de eerste ‘Camping Club’ ter wereld op. Een van de leden was de Nederlander Carl Denig, de naamgever van één van de bekendste Nederlandse buitensportwinkels. Na de kampeerkunst in Engeland te hebben afgekeken, richtte Denig in 1912 een eigen club op: de Nederlandse Toeristen Kampeer Club (NTKC). De leden waren over het algemeen rijke jonge heren net als hij, die zich niet alleen een fiets konden veroorloven maar ook het geld hadden voor het importeren van tentdoek uit Engeland, het laten maken van een tentje en het aanschaffen van kampeerbenodigdheden als een slaapzak, oliestel om op te koken, etc. Voor de gewone arbeider was dat allemaal niet te betalen, maar die had nauwelijks vrije dagen en kwam dus toch niet in aanmerking voor de kampeersport.

Cursus 'hoe een primus te bedienen'.

Bewijs van goed gedrag
Al was kamperen iets voor keurige jonge heren, dat wilde nog niet zeggen dat het ook algemeen was geaccepteerd. Zodra de eerste tenten in Nederland verschenen, kwamen er gemeentelijke verordeningen waarin kamperen als landloperij werd verboden. Zeker in het katholieke zuiden stond men zeer gereserveerd ten opzichte van dit ongekend losbandige fenomeen. Spontaan met de tent er op uit trekken zat er niet in: wie wilde kamperen moest vooraf niet alleen toestemming vragen aan de landeigenaar, maar ook een vergunning aanvragen bij de desbetreffende gemeente. Alleen wie een bewijs van goed gedrag kon overleggen kreeg permissie een of twee nachten in de buitenlucht door te brengen, tegen betaling van een paar gulden. Maar ook met die vergunning werden kampeerders met argwaan bekeken, zeker als er vrouwen bij waren. Die sliepen vanzelfsprekend gescheiden van de heren, maar je wist toch maar nooit.

Het eerste officiële kampeerterrein in Nederland dateert uit 1925 (bij Vierhouten). In de loop van de jaren twintig en in de jaren dertig ontstonden er snel meer. Kamperen werd steeds populairder, ook voor de minder welgestelde burgers. De vrije zaterdagmiddag werd gemeengoed en het aantal vrije dagen nam langzaam maar zeker toe. Bovendien werd het makkelijker ook in Nederland tentdoek te verkrijgen om zelf een tent te naaien. Maar wie dacht zomaar onvoorbereid een tentje op te kunnen zetten vergiste zich. In een tent slapen mocht dan wel avontuurlijk zijn, maar het was ook een serieuze zaak die een gedegen kennis van zaken vereiste. Er verschenen dikke boeken over de techniek van de ‘kampeersport’ en over de bijbehorende etiquette. In 1936 kwam er een systeem van kampeerkaarten, een verplichte registratie voor ieder die wilde kamperen. In 1939 kwam de uitgifte van kampeerkaarten onder de hoede van de ANWB, die zich tot dan toe nauwelijks had bemoeid met het fenomeen kamperen. Maar dat ging nu veranderen.

De juiste wijze van het opzetten van een tent

Klaar voor ’t Kamp!
De ANWB liet zich niet door de oorlog uit het veld slaan. In december 1940 kwam het eerste proefnummer van de Kampeer Kampioen uit met als vrolijke kop: ‘Klaar voor ’t Kamp!’. Het blad bleef tot de zomer van 1944 regelmatig verschijnen. Een tegenslag voor de kampeerders was alleen, dat de Duitsers al in 1941 verboden zich ’s nachts in de openlucht te bevinden. Met de tent op pad gaan werd daardoor lastig, maar het kamperen bij de boer (in schuur of hooiberg) bloeide als nooit tevoren. Tot ergernis van fanatieke vooroorlogse kampeerders kwamen hier ook mensen op af die zich niet bekommerden om kampeeretiquetten, maar die in kamperen een goede manier zagen om aan eten te komen of de stad te ontvluchten. Daar moest wat aan worden gedaan.

Daarom organiseerde de ANWB midden in de oorlog, in augustus 1942, de eerste ‘kampeercursus’ aan het Pluismeer bij landgoed Drakesteyn. Doel: het verbeteren van het kampeergedrag. Ondanks het feit dat de deelnemers wel tentjes leerden opzetten, maar er niet in mochten slapen, werd het kamp uitgeroepen tot een groot succes. In 1944 volgde de oprichting van het ‘ANWB-mentorkorps’: een groep enthousiaste kampeerveteranen die tot taak kregen ‘het kampeeren op een hooger plan te brengen, meer stijl te brengen in dezen vorm van toerisme en den kampeerder ervan te doordringen, dat kampeeren meer is dan roovertje spelen en ‘Ouwe Taaie’ te zingen’. Het was alleen nog een kwestie van de oorlog uitzitten voor het echte werk kon beginnen.

ANWB-kamp Ommen

Kampeerpaspoort: ‘Stijlvol kamperen’
Direct na de bevrijding ging de ANWB aan de slag met het organiseren van kampeercursussen. De wederopbouw was maar net aan de gang, er was gebrek aan bijna alles, maar bij dumpzaken stonden wel allemaal goedkope legertentjes. Oorlogsoverschot. Wat was er nu mooier dan de vrijheid vieren onder een linnen dakje in de natuur? Nu ja, vrijheid, er waren natuurlijk wel regels waar ieder goed kampeerder zich aan diende te houden: geen lawaai, altijd decente kleding, geen ongehuwde stellen samen in één tent, rommel netjes opruimen... Zonder kampkaart kwam je nergens, maar er kwam nog iets bij: het kampeerpaspoort. Wie met goed gevolg een kampeerexamen wist af te leggen mocht met het kampeerpaspoort op plekken staan waar de ‘gewone’ kampkaarthouder niet was toegelaten. Zo’n paspoort kon je verdienen door drie weekends achter elkaar onder leiding van ANWB-mentoren te kamperen, of door een ANWB oefenkamp succesvol af te ronden.

Vanaf 1948 werden de jaarlijkse oefenkampen gehouden op een eigen ANWB-terrein: de Anna’s Hoeve in Ommen. Een klein terreintje aan de Vecht met weinig voorzieningen. Bewust, want de deelnemers moesten leren om in barre omstandigheden te kamperen. ‘Ommen’ werd een begrip. Van 1948 tot 1974 hebben duizenden deelnemers er de kneepjes van het kampeervak geleerd. Tien dagen lang mochten ze verschillende tenten en kampeergerei van de ANWB uitproberen. De mentoren gaven zowel les in ‘kampeertechnische vaardigheden’ als de kampeeretiquette. ‘Stijlvol kamperen’ zat hem vaak in de kleine dingen: biedt uw buurman altijd aan te helpen met het opzetten van de tent en zorg dat bij zijn vertrek de koffie klaarstaat (op het petroleumstelletje, want campinggasjes bestonden nog niet). Laat geen rommel slingeren rond de tent en zet nooit een hete theeketel in het gras, want daar komen gele plekken van. Wie in Ommen was geweest wist hoe het écht moest.

Bermtoerisme: met de tent in de berm

Beklemmende betutteling: kamperen wordt stijlloos
In de loop van de jaren vijftig werd kamperen razend populair. Tenten werden steeds comfortabeler en relatief goedkoper, zeker toen begin jaren vijftig de grote warenhuizen begonnen met een eigen kampeerafdeling. Gespecialiseerde kampeerzaken zoals Carl Denig keken misprijzend naar winkels als V&D met hun goedkope tentjes. Of nog erger, bungalowtenten. Een echte kampeerder verlaagde zich niet tot een dergelijke onnodige luxe, dat sprak vanzelf. Caravans waren er nog nauwelijks, maar dat was natuurlijk helemaal vloeken in de kerk. Om de kritiek van de kampeerspecialisten te kunnen pareren stuurde Anton Dreesman zijn verkopers verplicht naar Ommen.

Tegen het einde van de jaren zestig begon het animo voor de oefenkampen af te nemen. De nuttige adviezen van de mentoren, die eerst zo onmisbaar leken, werden steeds meer als overbodig en hinderlijk betuttelend gezien. Ook het kamperen kon blijkbaar niet ontsnappen aan de anti-autoritaire tijdgeest. Het aantal kampeerders bleef weliswaar alleen maar groeien, maar de eigenwijze meerderheid had geen behoefte meer aan een opvoedende cursus. Ze zochten het zelf wel uit. Jammer dan, als de scheerlijnen verkeerd stonden… In 1974 werden de kampeerkaart en het kampeerpaspoort afgeschaft. In hetzelfde jaar verkocht de ANWB het terrein in Ommen, om verder te gaan op een veel luxer terrein in het Larserbos bij Lelystad. Daar werden nog enkele jaren oefenkampen gegeven, maar de geest van Ommen was verdwenen. De mentor moest het afleggen tegen de eigenwijze vakantieganger; de tent tegen de caravan. Kamperen was stijlloos geworden.

Credits
  • Regie
    Gerda Jansen Hendriks
  • Research
    Laura van Hasselt
Bronnen
  • Gebaande wegen voor mobiliteit en vrijetijdsbesteding

    M.F.A. Linders-Rooijendijk, Gebaande wegen voor mobiliteit en vrijetijdsbesteding. (Den Haag 1992). Een proefschrift over de geschiedenis van de ANWB in twee dikke delen.

  • 50 jaar Mentorkorps – Ledenhulpkorps

    H. van Loon ed., 50 jaar Mentorkorps – Ledenhulpkorps (ANWB; Den Haag 1994)

  • Leven onder een linnen dak: tachtig jaar kamperen in de NTKC

    A. de Lathouder, Leven onder een linnen dak: tachtig jaar kamperen in de NTKC (Utrecht 1992)

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: